Afghanistan komt naar Washington

In november reisde ik naar Washington DC voor een conferentie van de Afghan-American Chamber of Commerce. Afghaanse en Amerikaanse zakenmensen, vertegenwoordigers van diverse kamers van koophandel, de Afghaanse Ambassade en Amerikaanse donoren ontmoetten elkaar in het kloppend hart van de Amerikaanse politiek, daar waar de zo belangrijke beslissingen over Afghanistan werden genomen. Een klant had mij uitgenodigd voor de conferentie. Hij wilde dat ik samen met hem een gesprek voerde met een Amerikaanse financiële instelling, de OPIC[1], over een lening voor het opzetten van een fabriek.

Nog tollend van de jetlag na de lange reis via Dubai en Amsterdam wandelde ik binnen tijdens de receptie in het vijfsterren Marriott Hotel. Meteen liep ik de commercieel attaché van de Afghaanse ambassade in Washington tegen het lijf, een jonge, hoogopgeleide en getalenteerde Afghaan die ik al lang kende. Voor de gelegenheid droeg ik een mantelpak, iets wat ik in Kabul nooit zou doen. Omdat ik me er, na al die jaren in Afghanistan, enigszins ongemakkelijk in voelde, had ik er lange laarzen bij aangetrokken, zodat niemand mijn benen kon zien. Ik liet de hoofddoek af. De receptiegangers waren gekleed in een zwart, grijs of donkerblauw maatkostuum, niet in militair uniforms of shalwar kameezes. Zo op het oog een doorsnee zakenconferentie. Er waren veel meer Amerikaanse deelnemers dan Afghanen. Dit soort bijeenkomsten werd, vanwege de veiligheid, niet in Afghanistan zelf gehouden. De meeste westerse aanwezigen kwamen daar waarschijnlijk nooit.

De volgende dag begon de conferentie in een van zalen van het Ronald Reagan Conference Center, waar US AID is gevestigd, op een steenworp afstand van de kantoren van de Wereld Bank, het IMF en de ADB. De een na de andere keynote speaker roemde de vooruitgang die in Afghanistan op economisch gebied geboekt was: een nieuwe landelijke ringweg, een mobiel telefonienetwerk, 24 uur per dag elektriciteit in de grote steden, meer dan 200 bedrijven op een nieuw industrieterrein in Kabul.

Dr. Shahrokh Behzadi van Etisalat Telecombedrijf uit de Verenigde Arabische Emiraten pochte over het succes van zijn bedrijf dat 300 miljoen US$ in infrastructuur had geïnvesteerd. ‘We zien onze winsten jaarlijks verdubbelen.’ Mobiele telefonie is een van de grote succesverhalen: in het land waar nooit een uitgebreid vast telefonienetwerk bestond, maakten toen bijna 18 miljoen mensen gebruik van een mobieltje. Satelliettorens brachten het bereik van het netwerk tot aan de meest verafgelegen locaties.

Vooral in de logistieke sector was de vooruitgang enorm. In 2001 had Afghanistan nog geen vliegtuig; het land had nu drie luchtvaartmaatschappijen en een vloot van 18 toestellen. In 2013 zouden er vier internationale luchthavens zijn. Alle zevenentwintig binnenlandse luchthavens worden gerenoveerd. De Zuid-Afrikaan Michael Timcke, directeur Business Development van de Afghaanse luchtvaartmaatschappij Kam Group, zag 2014 als een kans om te groeien: ‘Ons bedrijf is niet afhankelijk van de oorlogseconomie. Wij vervoeren burgers en zakelijk cargo.’ Een van de uitdagingen waar zijn bedrijf voor stond was ‘stroperij’ door buitenlandse maatschappijen, die de kansen op de Afghaanse markt roken.

Ik schoof ongeduldig heen en weer op mijn stoel bij het aanhoren van al die succesverhalen. Bij een van de organisaties die opschepte over de scholen die zij had gebouwd, kon ik mijn mond niet houden. Ik zei tegen een Afghaanse vrouw die naast me zat: ‘Ze zouden er duizend bouwen en het werden er tweehonderd.’ Een Amerikaanse journalist had dit eens gerapporteerd in een vooraanstaande krant. Zij knikte instemmend.

Ook Ishan Farid Khwaja, eigenaar van de Afghaanse I-Group of Companies, de exclusieve distributeur voor Ford Motor Company in Afghanistan, zag mogelijkheden: ‘Door het verbod op het rijden met tweedehands auto’s met bouwjaar vóór 2001 is er veel vraag naar nieuw auto’s. Er is ook behoefte aan onderhouds- en reparatiediensten en aan onderdelen.’ Hij verwachtte dat  de verkoop van auto’s in de komende jaren stabiel zou blijven of zelfs toe zou nemen, met een order van 12,000 voertuigen voor de ANA en ANP in de planning.

Hij sneed wel een heikel punt aan. Zijn bedrijf en vele andere werden geplaagd door vertragingen, tijdrovende willekeurige douane-inspecties en onvoorziene extra kosten voor het afladen van containers in Pakistan. Het aan pesterij grenzend Pakistaanse verbod op het transport van reserveonderdelen voor voertuigen was fnuikend voor zijn handel. Zonder zeehaven was Afghanistan afhankelijk van buurland Pakistan. De belangrijkste aanvoerroute was via de overslaghaven van Karachi, waar grote zeecontainers werden gelost voor transport over land naar Kabul. Ook de NAVO had daar last van. Als er wrijvingen waren met de VS dan sloot Pakistan de route af, waardoor militaire bevoorrading door de lucht moest gebeuren wat enorm kostbaar was. Dat had de NAVO aangezet tot de ontwikkeling van de noordelijke transportroute, van Turkije via Azerbaijan en Turkmenistan naar Afghanistan. Met de aanleg van een 75 km lange spoorweg van Hayratan, het overslagstation aan de grens met Uzbekistan, naar de cargoterminal van de luchthaven in Mazar-e Sharif, was Centraal-Azië voor Afghanistan ontsloten.

Robert Dail, president van de Supreme Group USA, een belangrijke leverancier van het Amerikaanse leger, zei: ’Had je me het tien jaar gevraagd, dan zou ik gezegd hebben dat zakelijke kansen in Afghanistan gering en riskant waren. Nu niet meer. De huidige infrastructuur is enabling.’ Hij zag het land uitgroeien tot een regionale transit hub.

Dat strookte met de visie van de Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, Hilary Clinton, voor Afghanistan. Zij presenteerde eerder dat jaar het Nieuwe Zijderoute Initiatief, waardoor in Centraal- en Zuid-Azië gebieden verbonden door een netwerk van bruggen, spoorwegen, snelwegen en pijpleidingen, economische activiteiten en handel explosief zou groeien. Dat zou de regionale stabiliteit ten goede komen. Ik kon me zo voorstellen dat als je op de landkaart kijkt, de mogelijkheden onbegrensd leken. Maar al deze plannen stonden zo ver af van de realiteit in Afghanistan zoals ik die kende dat het op luchtkastelen leken.

Op de conferentie vertelde Eric Postel van het Economic Growth and Trade Bureau van US AID dat de VS in 2012 meer geld dan de voorgaande jaren in Afghanistan zou besteden, om de lopende projecten sneller te kunnen afronden. Ook zou US AID voor dat jaar meer geld dan ooit uitrekken voor infrastructuurprojecten. Tot dan toe hadden al die geldstromen nog niet geleid tot veel verbetering; hoe konden ze dan zo zeker zijn dat nog meer geld dat wel zou doen? Of was dat nu precies wat ze dachten? Ik kwam er niet achter. In deze hal was weinig ruimte voor twijfel. Over mislukte projecten werd geen woord gerept.

Vertegenwoordigers van de grote Afghaanse bouwbedrijven wilden weten of ook zij van deze kansen konden profiteren; hun sector werd gedomineerd door internationale firma’s. Een belemmering voor lokale bedrijven waren de zogenaamde performance bonds. De Amerikaanse federale wetgeving vereist een garantie voor de financiële draagkracht van de uitvoerder van een bouwproject. Na de val van de Kabul Bank was er geen bank in Afghanistan die deze voor hun klanten af kon geven. Ook voldeden lokale bouwbedrijven niet aan de internationaal in de bouw geldende standaarden. ‘

Ze moeten werken aan strategische planning, cash flow management, concentreren op kerncompetenties, verbeteren van het communiceren van slecht nieuws – vertragingen – en het respecteren van deadlines,’ somde Daniel McFerrin bevoogdend op. Hij was directeur van het K-Spam Programma van ECC International, een bedrijf dat grootschalige constructieprojecten voor het Amerikaanse leger uitvoerde.

Postel waarschuwde voor een drastische teruggang in de geldstroom in 2013. Vanaf 2014 zou de VS een veel kleinere rol gaan spelen in de wederopbouw.

Na afloop van de conferentie praatte ik met Don Ritter, de voorzitter van de Afghan-American Chamber of Commerce. De voormalig senator was een van de loyale supporters van de Afghaanse mujahedeen in het Amerikaanse congres geweest. De laatste tien jaar investeerde hij in een aantal ondernemingen in Afghanistan en promootte de vrijemarkteconomie als initiatiefnemer van de handelsorganisatie. Ik vertelde hem dat ik de situatie in Afghanistan, in het licht van de terugtrekking van de westerse troepen, wat al te rooskleurig vond voorgesteld. Hij gaf toe: ‘Ik heb de sprekers geïnstrueerd om met een positief beeld te schetsen. Anders zou de transitie een domper op de hele conferentie hebben gezet.’



[1] Overseas Private Investment Corporation.